Geplaatst in Leeg

Online hogeronderwijs

Op 13 maart, mijn tweeënveertigste verjaardag, ben ik voor het eerst thuis aan het werk. De avond ervoor heb ik een crisis-appgroep aangemaakt voor mijn team (27 social work docenten + 2 ondersteuners) want het bericht is gekomen dat we gaan sluiten tot 1 april. We zijn, ook zij die het voorspelden, allemaal helemaal van onze à propos – ineens is de pandemie, die zich voor onze ogen ontvouwt, beland aan de drempel van ons klaslokaal. De week erop ontploft mijn agenda – ik sluit aan bij alle teambijeenkomsten om samen het online onderwijs op te tuigen en vorm te geven. Wie al eerder met Teams heeft gewerkt is de HELD en ondersteunt collega’s met het aanmaken van kanalen en het transporteren van belangrijk informatie. Mijn coördinatoren typen zich deze week rot in mailtjes naar studenten: dit is er aan de hand, zo gaan we het oplossen, ja, we denken mee. En ik moet zeggen: alle collega’s hebben het snel onder de knie – er wordt één college verplaatst, maar voor de rest worden er powerpoints ingesproken, online trainingsvormen gevonden, kleine groepjes gemaakt om studenten te woord te staan – er komt een onwaarschijnlijke hoeveelheid energie los – en aan het einde van de dag is iedereen kapot. Kapot moe, wel te verstaan. Docenten, inclusief mijzelf, ervaren dat het lukt, maar dat het ongelofelijk inspannend is om digitaal allerlei kanalen te beheren, mail, Teams, apps – overal stromen vragen binnen. En we verzenden in onze crisis-app eindeloze memes – voor de twist en de humor die ons helpt te dealen met de situatie en om te relativeren.

Mijn eerste les die allereerste week is een projectwerkles. Het is een begeleidingsles waarin studenten aan een module werken waarin ze een activiteit moeten ontwerpen en uitvoeren met ouderen en jongeren. Een intergenerationeel project. Studenten hebben al aangegeven dat ze mogelijk geen uitvoering kunnen geven aan het project omdat de verzorgingshuizen ook maatregelen gaan nemen. Ik mail mijn groep dat ik een indeling heb gemaakt om kleine groepen te woord te staan. Ik vergeet iedereen een link te sturen om aan een ‘vergadering’ deel te nemen – dat moet de volgende keer anders. Het eerste groepje komt voltallig online – vanuit huis of vanuit hun bestelbusje (want gewoon aan het werk). Het contact met de eerste student (naam gefingeerd) verloopt als volgt: ‘Andreas, zie je mij?’. ‘Ik zie u’. Andreas, ik zie jou niet – zet je camera aan’. ‘Nee, echt niet’. ‘Hoezo niet?’. ‘Ik lig in bed’. De komende lessen komen de groepjes wisselend online. Ik zie studenten in badjas, hun wenkbrauwen epilerend, op allerlei mogelijke plekken in huis, omringd door blaffende honden, rokend, met broertjes en zusjes die al spiekend achter hen langslopen. Niet iedereen komt online, sommige studenten blijven offline en op alle digitale verzoeken blijft het stil. Geen respons.

Voor een ‘live-event’, een groot kick-off college voor periode 4, instrueer ik docenten om het ‘kort’ te houden. Samen met andere docenten zetten we uiteen hoe de komende weken eruit gaan zien. De docent die alles hiervoor tot in de puntjes heeft uitgezocht en tijdens het live-event als moderator aan de slag gaat, constateert fijntjes dat hij even geturft heeft tijdens het event en dat ik degene ben die het meest aan het woord is geweest. Dat studenten vragen kunnen stellen tijdens het college via de chat werkt bijzonder goed en studenten mailen achteraf dat ze het heel duidelijk vonden zo. Langzaam dringt tot ons door dat dit misschien wel een oplossing is voor ons lokalen tekort – geen colleges meer voor 150 studenten, maar een online kick-off die rustig op eigen tijd teruggekeken kan worden.

Iets wat voelt als een extra verzwaring zijn zorgen die we hebben. We hebben zorgen over dat we voor sommige vakken alternatieve toetsing moeten bedenken. Hoewel wij een opleiding zijn waarin papieren toetsen tot het minimum zijn beperkt (één multiple-choice toets en één open boek tentamen) – het vinden van een alternatief blijkt lastig. En ook stageplekken die geen doorgang vinden en studenten die ziek zijn, of die het zwaar en pittig hebben thuis gaan ons aan het hart.

We gaan momenteel onze vijfde week in. Als ik docenten spreek hoor ik steeds twee kanten: hoe het prikkelvrije leven en het reisloze bestaan ontspant, rust geeft. En hoe alle online-inspanningen uitputten, vermoeien en met grote regelmaat frustreren. Hoe prettig het is om dagelijks met je kinderen te kunnen lunchen of je hond uit te laten. Hoe gekmakend het is dat je kinderen voortdurend aan je hangen terwijl je net een belangrijk punt wil maken tijdens de conference-call met collega’s.

De vraag of het het waard is, al deze inspanningen. Ja, natuurlijk, ja! Dat we in contact staan met studenten en met elkaar, dat we samen leren hoe we online kunnen samenwerken, dat we ontdekken dat je door dwang en urgentie ook heel goed nieuwe dingen kunt leren (interessante didactische herontdekking in deze op intrinsiek-gemotiveerde-ingestelde-tijd) zijn waardevol. Maar over één ding zijn we het eens: niets gaat boven echt contact en het elkaar ontmoeten in het klaslokaal.

Geplaatst in Leeg

Economische zelfstandigheid

In het buurtcentrum van Almere Parkwijk komt op zaterdagochtend de bedrijvigheid langzaam op gang. Wijkwerkers en vrijwilligers verslepen een enorme hoeveelheid tafeltjes de kleine zaal in aan de hand van een ingenieus genummerd schema. Wij, de deeltijdopleiding Social Work, zijn gevraagd door Welzijnsinstelling De Schoor om deel te nemen aan de Vrouwendag 2017. Deze dag staat in het teken van economische zelfstandigheid – en is dat, mailde de welzijnswerker, niet één van de belangrijkste doelen van onderwijs? We zeiden ‘ja’ en ‘zeker’ en negeerden onze communicatiemedewerker die op de achtergrond haar hoofd schudde (niet echt onze targetgroup), maar ach, je bent sociaal werker of je bent het niet.

Wij krijgen tafel nummer 13 toegewezen. Mijn collega en ik hebben een kleine worsteling met de banier van ‘Social Work’ die achter onze tafel mensen onze kant op moet lokken. Onze ‘stand’ is iets kleiner dan verwacht, en de uitbundige bloemen en chocolade eitjes die ik heb meegenomen vullen eigenlijk de gehele tafel – tja, waar laten we de folders??

En zo staan we ingeklemd tussen ratelende Latijns-Amerikaanse kettingverkoopsters die vrouwen steunen in Ecuador, een budgetcoach met haar eigen schuldsaneringsprogramma en een mevrouw met slechts visitekaartjes op haar tafel, die vrouwen steunt bij het opzetten van hun eigen bedrijf.

Gedurende de ochtend komen vrouwen in alle soorten en maten langs onze tafels. Soms voor onze pennen, soms omdat ze altijd al sociaal werker wilden worden, soms omdat ze best bij ons zouden willen werken – er zijn heel wat ervaringsdeskundigen in de zaal.

We komen tot de ontdekking dat onze communicatiemedewerker natuurlijk gelijk had. Wat de meeste vrouwen willen weten is hoeveel deze opleiding dan kost. Ze schrikken zichtbaar van het bedrag, en al helemaal van vier jaar studeren. Economische zelfstandigheid verwerven door een opleiding te volgen is, zo blijkt, weggelegd voor degenen die al enigszins economisch zelfstandig zijn. Een pijnlijke constatering.

Gelukkig neemt een aantal vrouwen de folder toch mee. Voor de buurvrouw. Of voor hun dochter. Wie weet lukt het hen wel.

Geplaatst in Onderwijs

Nationale Ouderendag 2

Op een druilerige zaterdagochtend sta ik met vier studenten van mijn Hoge School voor de grijze voordeur van meneer E. Wij komen vrijwillig zijn wens vervullen voor de Nationale Ouderendag: zijn tuin opknappen.

Even later sta ik met een grote snoeischaar in mijn hand in de achtertuin een reusachtige conifeer te bedwingen. Naast mij staat Wahid, één van mijn studenten, met een elektrische schaar te wankelen op een trapje om de toppen uit de bomen te zagen. In de voortuin staan nog twee ijverige studenten – zij schoffelen de grond alsof het niets is. De regen miezert zachtjes op onze hoofden.

Tussen het snoeien door vertelt Wahid mij zijn vluchtverhaal. Hij is op zijn tiende met zijn familie vanuit Iran naar Nederland komen lopen. Ik herhaal: komen lopen. Wekenlang is hij met zijn familie, in steeds wisselende groepen, via Turkije en Roemenië naar Nederland gewandeld.

Meneer E. luistert zwijgzaam op de achtergrond mee. We nemen al werkend de heg van de buurman ook nog even mee. De details van de reis schokken ons beiden. Ik word er stil van.

Als we tijdens een pauze thee drinken op de hoekbank van meneer E. vertelt hij ons schuchter over zijn jeugd in Amsterdam. Hoe hij in de hongerwinter is geboren en hij na de oorlog met zijn familie in een armoedige flat werd geplaatst. Hoe het sanitair daar regelmatig overliep en hoe hij iedere avond als kind dikke wandluizen over het afgebladerde behang zag kruipen vanuit zijn bed. Mijn studenten griezelen mee, al griezelen we ook een beetje van de waterkoker in de keuken van meneer E. die geen deksel heeft en ieder moment kortsluiting kan opleveren.

Bij thuiskomst kijk ik door het keukenraam naar binnen. Mijn zonen spelen aan tafel een spel – de oudste twaalf, de jongste bijna tien. Ik probeer me voor te stellen hoe het is om te leven in een huis met wandluizen of mijn huis te verlaten om duizenden kilometers met hen aan mijn zijde naar een veilig heenkomen te lopen. En ik ben dankbaar dat ik het mij slechts hoef voor te stellen.